Hier kun je de columns van onze vaste columnist Lucas terug lezen.
Groen Licht – De vierde column van Lucas
Over een tijdje zal ik het niet meer zo koud hebben. Al wordt de volgende winter nóg kouder dan de afgelopene, zal ik beter tegen kou kunnen. Natuurlijk zal ik me ook een warmer mens voelen. Ik kan mezelf gaan worden, fysiek. Straks ga ik mezelf meer herkennen als ik in de spiegel kijk. Zullen ook anderen me kunnen zien zoals ik werkelijk ben. Zien en horen. Misschien verdwijnen mijn dromen over oorlog en gevechten ook wel.
De strijd die ik namelijk al zo lang voer, gaat minderen. Ik hoef straks niet meer zo te vechten zoals nu, ik kan zelfs gelukkig gaan worden. Datgene wat ik het liefst wil al sinds ik kind was, ga ik krijgen. Testosteron, en straks operaties. Een lichaam waarmee ik me verbonden voel.
Het is vreemd leeg en rustig in mijn hoofd. Zeldzaam. Het voelt nog wat onwerkelijk, het besef dat ik gelukkig ga worden. Hormonen lossen niet alles op, maar toch..
Ik besef me dat ik een toekomst heb. Dat ik steeds meer ga leven in plaats van te overleven. Dat ik kan gaan genieten, nog meer dan nu, en plannen gaan bedenken over wat ik wil met mijn leven. Alles komt goed, en alles komt wel wanneer het komt. De grote onrust die ik voelde over mijn transitie is even weg.
Ik ben een strijder. Sommige mensen zeggen dat als iets je niet dood maakt, het je sterker maakt. Dat heb ik aan den lijve ondervonden. Ik heb mezelf keer op keer gedwongen om door te gaan en daar ben ik blij mee. Ik ben tot het inzicht gekomen hoe waardevol vriendschappen zijn en ik koester mijn familie en vrienden meer dan ooit van tevoren. En ja, ik ben sterker geworden. Maar nu is het tijd om de strijdbijl voorzichtig te laten zakken. Gauw breekt de tijd aan dat ik meer vrede kan gaan vinden met mezelf. Deze zomer wordt de prachtigste zomer in bijna eenentwintig jaar.
Riddernaam – De derde column van Lucas
‘Stefan?’ Ik kijk op van mijn bureau. ‘Ik doe het raam even open Stefan’. De schilder, die buiten op een stijger staat, zet mijn raam op een kier. ‘Zodat ik ook de zijkanten kan schilderen. Je heet toch Stefan, toch?’
‘Nee, Lucas eigenlijk.’ Ik glimlach.
‘O, sorry.’ Hij doopt een dikke kwast in de witte kozijnverf en begint de zijkanten te verven.
‘Maakt niet uit. Ik onthoud namen ook nooit.’
‘Ik zat wel in de goede richting’ zegt hij met een knipoog, ‘Stefan, Lucas, beide van die riddernamen. Net als Thomas.’
‘Echt?’ vraag ik blij. ‘Ik heb wel een zwaard. Laatst noemde mijn hardloopcoach me ook al Thomas.’ En mijn ouders wilden me Stefan noemen denk ik erbij. Trots wijs ik hem mijn 1.10 meter larpzwaard.
‘Cool’ vind de schilder, wiens naam geloof ik Mark is. ‘Ja, een echte riddernaam. Hebben je ouders goed voor je uitgekozen.’
‘Inderdaad’ antwoord ik, de humor van de situatie inziend. Want het zijn niet mijn ouders die mijn naam hebben gekozen. Dat heb ik zelf gedaan, op mijn zevende toen ik bedacht dat een jongensnaam beter bij me paste. Een naam zoals Lucas of Stefan.
En op mijn achttiende toen ik als mezelf ging leven.
Destijds vond ik het vervelend dat ik zelf mijn naam moest kiezen. Het leek ook zo definitief. Ik vond dat ik al heel wat van mijn omgeving verlangde door te gaan vragen of ze me anders wilden benoemen. Laat staan dat ik ze dat meerdere keren zou moeten gaan vragen; het moest dus meteen goed.
Zoals vaker als dingen gelijk moeten slagen, koos ik eerst verkeerd. Ik koos een naam die op mijn geboortenaam leek, zodat de overgang makkelijker zou zijn voor mijn vrienden en familie. Echter heb ik wel van mijn transitie geleerd dat ik best een beetje egoïstisch mag zijn. Of beter gezegd: ik mag ook aan mezelf denken.
In zekere zin heb ik door het kiezen van mijn naam een bestaansrecht voor mezelf gecreëerd. Mensen noemen me bij mijn ware naam nu, wat voor mij betekent dat ik er mag zijn in de wereld. (En dat ik er al ben, ook al voelt het soms niet helemaal zo).
Water – De tweede column van Lucas
Ik ben in een woestijn. Hoe lang ik hier al ben, weet ik niet meer. Korrel voor zandkorrel verstrijken de uren die dagen met hitte tergen en nachten met kou. Ik heb dorst, al lange tijd heb ik dorst. Waarom ben ik hier eigenlijk?
Het doet er niet toe. Ik ben vergeten of ik het ooit heb begrepen. Wat er toe doet, is dat ik naar huis wil. Soms, als ik kan slapen en geen beelden voor me zie van mensen in witte jassen die me inwikkelen in een web, droom ik over de regen. Het regent continue thuis, het geluid van de dalende druppels stelt me gerust. De beddingen hier zijn verdroogd en bevatten amper water.
Ik wil terug naar het regenwoud op ieder moment dat ik adem. Maar er is één ding dat ik nog liever wil: water, en snel. De zonnesteek bonkt in mijn hoofd, ik voel me licht, moe en warrig. Het liefste zou ik op de grond willen liggen en lang, heel lang slapen. Dat doe ik niet. Ik dwing mezelf om mijn rug recht te houden en vooruit te kijken, niet naar beneden, niet achterom. Als ik omhoog kijk ’s nachts naar duizenden sterren, probeer ik de schoonheid van deze plek te zien. Ik stel me voor dat mijn familie en vrienden thuis ook omhoog kijken, naar dezelfde sterren. Vroeger huilde ik op deze momenten alleen nu heb ik geen water in mijn ogen meer over.
De laatste keer dat ik huilde, dacht ik hulp gevonden te hebben. Telkens vond ik fata morgana’s, maar nu vind ik een bron met écht water: een kleine poel met aan de oever een boompje. Ik hurk neer om te drinken en gooi water in mijn gezicht ter verfrissing; meteen voel ik me beter. Een schaduw valt over de bron, een plotselinge ruk aan mijn schouder en ik val.
‘Opstaan’ beveelt een stem.
‘maar-‘ Ik krabbel overeind, ‘maar ik was aan het drinken’. Het zijn twee Behulpzamen gekleed in witte jassen, een
man met een horloge en een kortharige vrouw die het woord doet. Ze kijken uitdrukkingsloos.
‘Je wilt hulp? Je wilt over voldoende water kunnen beschikken en uit de woestijn vertrekken?’
Mijn hart maakt een sprongetje van hoop. ‘Ja. Ja! Ik kom uit het regenwoud, ik-‘
‘Wij hebben je geen toestemming gegeven te spreken. Noch staan wij toe dat jij zelf opzoek gaat naar grote
waterpoelen als deze. Vanzelfsprekend ga je niet illegaal opzoek naar het regenwoud waaruit je meent vandaan te komen.’
‘maar-‘
‘stilte. Wij zullen onderzoeken of jouw bewering dat je thuishoort in het regenwoud, klopt. Indien dat zo is en er plek voor je is, kunnen wij je helpen de weg te vinden. Fouten kunnen we ons niet veroorloven. Vergeet niet dat nog meer mensen zoals jou zijn-‘
De zandstorm die opzet, begraaft het einde van haar zin. Vaag vang ik iets op over geduld. Ik zie niets meer, duik ineen met mijn hoofd tegen mijn knieën en mijn armen als windschermen voor mijn lichaam. Het schuurt alsnog. Als het over is sta ik op, het zand van mijn huid wrijvend. De Behulpzamen zijn weg. Ik gun mezelf nog een blik naar de poel voordat ik verder loop.
Ik ben in een woestijn. Ik ben vergeten of ik ooit begrepen heb waarom ik hier ben; ik overleef wel.
Beste Lezer – De Eerste Column van Lucas
Laat ik me even voorstellen: ik ben Lucas. Ze zeggen dat ik twintig ben maar ik voel me ouder. Ze zeggen dat je als kunstenaar je brood niet kan verdienen maar ik kan het niet laten dat te proberen. En o ja, vroeger zeiden mensen dat ik een meisje was en ik vond van niet.
Mensen noemen me van alles. In twintig jaar hebben ze me tot nu toe: hetero, bi, lesbisch, homo, weer hetero (de andere kant), man, vrouw, transgender, transseksueel, halve man, biologische vrouw, niet-biologische man, transman genoemd. Mensen hebben me ‘het’ genoemd als ze onzeker waren over mijn verwijsvormen en ook wanneer ze wel zeker waren. Als ik alles mag geloven wat anderen vinden dat ik ben, dan ben ik een zeer veelzijdig persoon.
Ik ben stoer en lief.
Zowel laf als dapper.
Optimistisch en pessimistisch.
Ik kan maar één ding tegelijk doen én ik kan goed multitasken.
Een denker en een doener.
Ik ben sportief én a-sportief.
Druk en rustig.
Impulsief en bedachtzaam.
Typisch mannelijk/een vrouwelijke man/niet echt een man/hier nog allerlei varianten
Goed in studeren en slecht in studeren, evenals een langzame en snelle leerling
Intelligent en wereldvreemd
Flexibel en inflexibel
Stil en spontaan
Raar/vreemd/apart/bijzonder/speciaal (vaak) én representatief. Die laatste snap ik nog niet helemaal. Wat ik eigenlijk wil zeggen is.. mensen zeggen zoveel. De ene persoon kan zeggen ‘ik dacht dat je een biologische man was’ als ik het vertel, de ander noemt me ‘mevrouw’ in de supermarkt. Beide denken ze zeker te weten wie ik ben hoewel ik noch bio-man noch vrouw ben (hoewel ik dat eerste wel als compliment zie).
Wat ik eigenlijk wil zeggen is: ik draai eromheen. Waar het om gaat is dat ik zelf weet wie ik ben.
Daarbij hoef ik niet per sé het één of het ander te zijn. Zoals water in ijs verandert en uit de smeltende damp weer opstijgt om een nieuwe vorm aan te nemen. Dat water stroomt ook door mijn aderen, door onze aderen voor minimaal 75%. Is dat niet een aanwijzing dat we vrij horen te zijn, dat we ons vrijelijk kunnen bewegen in de richting die we willen? (Ik geloof dat de natuur ons aanwijzingen geeft; ik houd nu wel op voordat het zweverig word.)